Volg The Records:
< TERUG VERDER >
NAAR ALLE BERICHTEN >
Klopt het dat je zo veel jazzmuziek hebt geluisterd in je leven dat je gehoor met een kwart is afgenomen?
“Als je vaak op de fiets stapt slijten de banden, als je veel muziek luistert gaan je oren er niet op vooruit. Ik draai muziek graag hard en ik heb bij concerten wel eens te dicht bij de boxen gestaan. Ja, er zit een muziekleven in mijn oren. Dat kost je een beetje aan kwaliteit. Maar het heeft me tegelijk veel opgeleverd, dus ik ben er ook heel dankbaar voor.”
Je zei eens dat je iedere avond twee uur in je kamer gaat zitten om naar jazz te luisteren?
“Ha dat is misschien gechargeerd. Maar ik had toevallig net van een vriend een jazzplaat meegekregen van John Coltrane. Hij weet dat ik zo’n platenwasmachine heb. ‘Die plaat is zo smerig dus ik draai ‘m bijna nooit, zou je ‘m kunnen wassen?’ zei hij. Het is Live at the village vanguard. Die heb ik thuis ook staan maar dit is een eerste persing uit ’61, een mono versie. Best wel bijzonder. Dus ik heb die plaat gewassen en vanochtend heb ik twee kantjes gedraaid. Dan ga ik gewoon een uur echt even serieus luisteren. Dat doet me veel. Gewoon om het tot me te nemen. Muziek is vaak voor op de achtergrond of om op te dansen maar het kan ook geen kwaad om af en toe echt te luisteren, zoals je bij een concert doet.”
Luister je niet liever live naar de muziek in een donkere jazzkelder?
“Nee hoor. Het is voor mij niet zo dat jazz alleen maar gedijt in een rokerige kroeg, dat vind ik een beetje cliché. Tuurlijk heb ik op dat soort plekken mooie concerten gezien. Maar ik kan overal naar muziek luisteren. Tijdens The Records in het Bimhuis was het ook stil, er mag niet meer gerookt worden en er zaten maar dertig man in de zaal vanwege Corona. Dat was toch ook mooi.”
Wat zie als je kijkt naar deze jongste generatie jazzmuzikanten die optraden in het Bimhuis tijdens The Records?
“De meesten komen van het Conservatorium. Ze hebben denk ik, meer dan vroeger geleerd, hóé ze op dat podium moeten staan. De één is daar beter in dan de ander natuurlijk. Maar ze staan daar zelfverzekerd, zeker niet schuchter. En terwijl ze nog heel jong zijn en het echt aankomt op dat moment.”
De jazzmuziek heeft altijd opengestaan voor andere muziekstijlen. De band SMANDEM bijvoorbeeld, neemt ook invloeden uit de hiphopscene mee, moet je daar aan een wennen?
“Nee hoor, ik heb hele grote oren. Letterlijk en figuurlijk. Het merendeel dat ik thuis heb staan is jazz, maar ik heb ook altijd van andere muziek gehouden: keiharde gitaren, dancemuziek of klassiek. Ik ben daar niet eenkennig in. Ik heb er eigenlijk een beetje ‘n hekel aan als jongens en meiden, net in de twintig, al te zeer in die jazzmuziek zitten. Je mag van studenten wel verwachten dat ze dingen meepikken van wat er verder in de muziek gebeurt.”
Moet je als jazzmuzikant leven voor de muziek?
“Je trouwste kompaan is je instrument en daar moet je iedere dag uren mee optrekken in je studeerkamer. Ik leun hier nu met mijn voeten op m’n contrabas. Daar speel ik wel eens een uurtje op, maar ik hoef daar niet m’n geld mee te verdienen. Terwijl een bassist die er wel z’n geld mee wil verdienen gewoon elke dag zes uur achter dat ding moet staan.”
Had jij dat strakke regime volgehouden?
“Als het zo was geweest wel, maar ik kwam er vrij snel achter dat het niet mijn grootste kwaliteit zou worden. Ik ben niet slecht, maar ook niet goed genoeg om er m’n leven aan te wijden. Daar moest ik ook reëel in zijn. Mensen die me horen bassen zeggen wel dat ik een mooie sound heb. Daar ben ik best wel trots op. Maar technisch gezien leg ik het af omdat ik er gewoon niet genoeg uren in heb gestopt.”
Maar het zit niet alleen in die techniek toch, het gaat vooral ook om kunnen communiceren met je publiek?
“Ja dat is natuurlijk zo. Vooral jonge mensen hebben de neiging om te etaleren dat ze de techniek voor elkaar hebben. Zeker, sommige mensen worden aangesproken door een fabuleuze techniek. Maar ik denk dat het beter is om te zorgen dat wát je speelt goed overkomt, dat het een stem heeft. En een stem heeft te maken met dat het een goede sound heeft. Benjamin Herman bijvoorbeeld, die heeft gewoon een heel mooi geluid in z’n sax. Daar communiceert hij mee. Een pianist die alleen maar razend veel noten speelt, dat is het niet alleen.”
Maar hoe doe je dat, contact maken met je publiek?
“Dat is een enorm lange weg, om zo te spelen dat wat er in je hoofd zit eruit komt via je instrument en dat je instrument het weer heel helder vertelt aan de luisteraar. Want als je het heel goed met je gitaar kunt vinden maar je gitaar niet met je publiek, dan komt het niet over.”
Dus gewoon heel veel doen?
“Ja heel veel doen. En het is ook een soort mysterie hè. Het is niet zo dat met de ogen open, recht naar de zaal staan beter is dan half afgekeerd van je publiek met je ogen dicht. Daar zijn geen wetten voor. Er zijn hele introverte muzikanten. Thelonious Monk was er zo een, moeilijk benaderbaar, geen publieksbespeler en toch kwam ie maximaal over in de zaal. Je hebt ook mensen die heel erg bezig zijn het publiek te bespelen terwijl dat publiek denkt: Joh hou toch op man. Dat ligt heel gevoelig.”
Kun je daar als luisteraar je vinger opleggen?
“Dat is niet uit te leggen. Je ziet wel dat de grote muzikanten een manier hebben gevonden om hun ziel bloot te leggen, hun hart open te stellen. Daar gaat het om uiteindelijk. Dat geldt voor acteurs ook, dat je bij een acteur in z’n hoofd kan kijken. Zo is het bij muzikanten ook, dat ie zich openstelt en benaderbaar is geworden. Dát is heel belangrijk. Dat moet je ook bij jezelf ontdekken en dat is een lange zoektocht denk ik.”
Lukt het jou altijd?
“Ik heb ook wel eens in m’n theatertijd meegemaakt dat ik dacht: dit is toch gewoon heel goed wat er nu gebeurt, waarom werkt het niet? Soms kost het je heel lang om daarachter te komen.”
En, wist je het later wel?
“Het heeft te maken met dat je vooral zelf heel goed weet wat je staat te doen. Dat je de materie heel goed beheerst en weet wat je wil vertellen. Ze noemen goeie muzikanten niet voor niks verhalenvertellers; ze vertellen hun verhaal met hun instrument. Als dat verhaal alleen maar is: kijk mij eens goed spelen, das niet genoeg.”
Heb je genoeg te vertellen als je nog jong bent?
“Ik denk wel dat ouder worden helpt. In het begin wil je vaak heel veel doen. Maar het is beter om met minder meer te doen. Less is more, dat is toch een gouden wet. Monk kon op een bijna kinderlijke manier simpele melodietjes zo spelen dat ze geniaal werden. Net een klein kind op een piano. Echt fantastisch. Hij durfde gewoon kinderlijk te zijn en dingen herhalen die hij leuk vond.”
Als je de jonge jazzbands hoort zou je dan een advies kunnen geven?
“Och ik weet hoe moeilijk het is. Voor iedereen ligt het anders. Muziek maken kan je gemakkelijk afgaan maar dat wil niet zeggen dat je over vijf jaar een geweldige muzikant bent geworden. Het kan zijn dat het stil valt. Je zal altijd terug moeten naar de bron. Dat klinkt een beetje esoterisch maar dat is wel zo. Bij al het werk dat ik doe, of het nou presenteren is, radio, televisie of theater maken, is het voor mij altijd weer spannend of het me gaat lukken. Dat is voor mij ook de enige manier om het goed te doen. Dus iedere keer weer die angst van: shit nu moet ik. Ik moet op, iets gaan doen en ik weet nog niet hoe dat gaat uitpakken. Maar als je die twijfel toelaat en je gevoeligheden en onzekerheden gebuikt dan brengt je dat ergens. Als je denkt: ik kan het wel, dat is toch minder interessant vind ik.”
Dus iedere keer als jij ergens staat of praat ben je weer zenuwachtig?
“Ik ken verhalen van acteurs en muzikanten van zestig die nog altijd sterven van de zenuwen. Niet kunnen eten vooraf of overgeven voordat ze op moeten, terwijl ze het al voor de honderdste keer doen.”
Waar ben jij dan bang voor als je op moet?
“Ik ben niet bang dat ik de tekst niet meer weet. Maar wel dat wat ik bedoel niet begrepen wordt, dat het niet overkomt. Ik weet wel: als ik me er echt instort op het moment zelf, en met niet te veel bagage vertrek in een gesprek, dat dat het beste werkt voor mij. Ik denk dat dat voor die muzikanten ook geldt. Als zij van tevoren gaan denken: ik speel een tijdje een G, dan speel ik die G een octaaf hoger. Dat is niet de goede manier, denk ik."
Je hoopt toch dat je werk op een bepaald moment makkelijker wordt.
“Ik kan je geruststellen: dat wordt het niet. Het gaat zelfs iets moeilijker naarmate je ouder wordt omdat je weet in welke valkuilen je allemaal kan trappen. En verandering is een hell of a job: als je gewend bent om op een bepaalde manier te spelen als muzikant en je wilt dat veranderen, dat is heel ingewikkeld. Dat zijn processen van jaren voor muzikanten.”
Een drankje van tevoren om die spanning weg te halen?
“Er zijn in de jazz zat muzikanten die onder invloed van alcohol of dope waanzinnige dingen hebben gedaan. Ik denk ook wel dat het in bepaalde periodes je ergens overheen kan helpen. Dan moet je het ook niet laten vind ik. Maar het is niet zo dat je door drank standaard beter gaat spelen.”
Is de generatie jazzmuzikanten nu, vergeleken met vroeger, braver op dat gebied?
“Ik weet dat ik met BRUUT langs de theaters toerde. Dat zijn gewoon echt vier spa-drinkers haha. ‘We zijn in Groningen, laten we onszelf verliezen.’ riep ik. Dan kreeg ik van een van die jongens terug: ‘Maar Wilfried, ik moet morgen nog een muurtje stuken.’
Ben je wel eens jaloers als je muzikanten hoort spelen?
“Ja, het is jaloersmakend om te zien dat ze hun instrument zo beheersen dat het hun leven wordt. Man, dat is geweldig. Dat heeft ook een romantische kant; dat je het met je muziek gaat doen in het leven. Ik zal niet zeggen dat ik er last van heb, want ik heb veel mooie dingen kunnen doen in m’n leven. Maar dat had ik zeker ook mee willen maken.”