Volg het Kleinkunst Festival:
< TERUG VERDER >
Naar alle berichten >
Ivo de Wijs begon zijn carrière met zijn eigen cabaretgroep, Kabaret Ivo de Wijs. Hij schreef meer dan duizend nummers en bijna evenveel gedichten voor vele artiesten. Van Jasperina de Jong tot Samson en Gert. De halve-finalisten van de AKF Sonneveldprijs gaf hij een masterclass tekstdichten.
Ivo, u bent nu 76. Moet u nog af en toe van u laten horen, om te laten weten dat u er nog bent?
“Ik was laatst te gast in het programma Matthijs draait door en mensen waren oprecht verbaasd dat ik nog niet dood was. Kennelijk werkt dat zo als je oud bent. Ze denken vast dat ze op Zorgvliet (begraafplaats) moeten zoeken. Laatst kreeg ik een leuke brief van een jongen. Hij schreef: ik verzamel handtekeningen van bekende mensen. De meeste heb ik al, dus ik ben nu met mensen van vroeger bezig. Dat ben ik dus: Ivo de Wijs, iemand van vroeger.”
Een van uw tips aan de jonge kleinkunstenaars: word nooit full-time tekstdichter.
“Dan leid je een leven in de schaduw van de vergetelheid. Op die manier raak je pijlsnel aan de drank of aan de verdovende drugs. Neem er dus altijd een baantje bij. Veel cabaretiers en zangers weten helemaal niet wie hun materiaal heeft geschreven, laat staan het publiek. Ik heb me daarom altijd ook gemanifesteerd op televisie en radio en in het theater.”
Wat ziet u als u kijkt naar deze generatie kleinkunstenaars?
“Je merkt dat deze jongelui nog ontzettend naar hun vorm aan het zoeken zijn. Toen ik met cabaret begon was het makkelijker: de vorm lag al helemaal klaar. Dat was liedje, praatje, praatje, praatje, liedje, liedje, liedje, liedje, praatje. Tegenwoordig is het meer verhalen vertellen, stand-up comedy én je moet sneller zijn.”
Tijdens de Keep an Eye / AKF workshops worden de kleinkunstenaars klaargestoomd voor een leven op het podium. Wat wilde u ze bijbrengen?
“Mijn cabaret was populair bij blinden want er was nooit veel te zien. Tekstueel was er altijd meer te genieten. Dus daar ging mijn workshop over: hoe maak je een tekst? Ik heb de jongelui twee keer gezien. De eerste keer mocht ik wat orakelen over het maken van teksten, vervolgens kregen ze huiswerk mee. Meestal levert dat niks op. Ik heb dat vroeger al eens gedaan voor de Kleinkunstacademie: de één had z’n opdracht in de bus laten liggen, een volgende was verkouden geweest en de derde had maar één coupletje af. Maar deze jongens en meisjes hadden keurig hun huiswerk gedaan. Eén van die opdrachten was: hoe had je leven eruit gezien als je in het dorp of de stad zou zijn gebleven waar je geboren bent?”
U bent zelf opgegroeid in Tilburg, hoe zou uw leven eruit hebben gezien als u daar was gebleven?
“Dat weet ik precies. Dan was ik tot mijn 65ste leraar Nederlands aan het Koning Willem II Lyceum geweest. Ik heb dat een jaar gedaan. Mijn ouders hadden al een huisje voor me waar ik kon gaan wonen zodra ik getrouwd zou zijn met het meisje van mijn dromen. Alleen het meisje van mijn dromen zei: ik ga niet naar Tilburg, ik blijf in Amsterdam. In die tijd begon ook mijn studentencabaret vleugels te krijgen en ontdekte ik dat je cabaret moet maken in Amsterdam en niet in Tilburg.”
Herkent u iets van uzelf in deze jonge kleinkunstenaars?
“Ze hebben iets wat ik vroeger in mijn jeugd ook voelde – een zekere aanvechting. Ik ben katholiek opgevoed en de eerste keer dat ik in de kerk kwam dacht ik: in die kerkbank zitten dat is vrij suf. De misdienaars op het podium, die hebben tenminste wat te doen. Daar wordt naar gekeken, daar wil ik bij horen. Ik ben toen misdienaar geworden en later acoliet. Weet je het verschil? Een acoliet is een geslachtsrijpe misdienaar.”
Bent u ooit met zenuwen het podium opgegaan?
“Ik ben op het podium heel erg in m’n element. Ik heb altijd het gevoel: ik kan het wel aan. En ik ben redelijk van de tongriem gesneden. Misschien iets te overmoedig en te ijdel. Fondsenwerving, daar had ik ook talent voor gehad, ik kan mensen het geld uit hun zakken praten.”
Staan de ‘jongelui’ van het AKF net zo zelfverzekerd als u op het podium?
“Ja, dat vind ik wel. Ze zijn heel zelfbewust. Ze springen heel makkelijk en soepel op dat podium. Wat wil je: jonge mensen die er goed uitzien en besloten hebben dat dit hun sport moet worden. En ik was bij hun wereldpremière.”
Heeft u één schrijftip voor ons?
“Voor je begint moet je het plot van je nummer al in je hoofd hebben. Óf je moet zo vaardig zijn - Annie M.G. Schmidt kon dat goed – dat je begint te schrijven en dat er dan wel een eind komt. Maar als je geen Annie M.G. Schmidt heet of onvoldoende routine hebt, dan is er het gevaar dat het nummer te lang gaat duren. Dat soort dingen kunnen ze dan nog van een oude man leren.”
Hoe gaat u zelf te werk?
“Wat ik zelf schrijf, voor m’n eigen lol, zijn meestal onaffe parels. Zoals de zin ‘There’s no arma like show-arma (Zoals: There’s no biznis like show-biznis). Dat komt uit m’n binnenste naar boven. Ik heb geen idee waar dat zal eindigen. Ik heb ergens een bestandje waar al dit soort onzin bij elkaar staat. Een tekst op bestelling ga je vijlen en mooi rond maken en dan hoop je dat iemand anders ermee uit de voeten kan die wél goed kan zingen. Wat dat betreft ben ik een goed ambachtsman.”
Is tekstdichten een ambacht dat iedereen kan leren?
“Nou, ik kan jou leren voor bruiloften en partijen leuke teksten te maken. Maar het echte liedjesschrijven gaat niet zonder iets van talent en lichte gekte. Verbanden en gekkigheden zien die andere mensen niet opmerken. Mensen vragen wel eens: Heb je de zekerheid dat er altijd wat komt? Als ik die zekerheid niet had, had ik nooit mijn baan in het onderwijs opgezegd, dan word je natuurlijk gek. Dan leef je continue met een writersblock. Ik heb altijd wel ideeën en plannen en dat maakt dat ik er van heb kunnen leven en mijn twee kinderen niet ondervoed zijn geraakt.”
En dan gewoon ’s ochtends met een kop koffie aan de slag?
“Een vel papier en een goed rijmwoordenboek. Er staan allemaal van die rijmlijsten op internet, die deugen niet. Die zijn gemaakt door mensen die niet kunnen rijmen. Verder loop ik als een bezetene door de kamer om een muzikale structuur vast te houden. Als je eenmaal een mooie regel hebt, dan moet je daar niet meer aan knoeien. Dan moet je zorgen dat de rest van de tekst daar muzikaal bij aansluit.”
Een van uw tips: spreek op tijd af dat je geld wilt hebben voor je teksten.
“Ja, dat is zoiets vreselijks. Iedereen denkt maar dat teksten aan bomen groeien. Met Jasperina de Jong en Jenny Arean heb ik nooit problemen gehad. Maar ik heb vaak genoeg meegemaakt dat de telefoon erop werd gesmeten op het moment dat ik begon te zeggen: ‘ik wil er wel geld voor hebben’. Artiesten denken waarschijnlijk dat je wel kan bestaan van je rechten. Dat is voor een deel waar, maar dan moet je wel de zekerheid hebben dat iemand ongelofelijk veel platen verkoopt of veel voorstellingen geeft. Voor Samson en Gert heb ik denk ik wel honderd liedjes geschreven. Dan kun je behoorlijk binnenlopen op de rechten. Buma/Stemra zorgt daar goed voor. Spreek dus altijd af met de artiest dat je er wat voor wilt hebben. Met de kans dat de uitvoerende artiest zegt: nou, dan wens ik je nog een prettig weekend en de hoorn erop smijt.”
En dan is er ook nog eens niemand geïnteresseerd in wie de tekst heeft geschreven.
“Het is echt zo dat sommige artiesten niet eens weten van wie de tekst is die ze staan te zingen. Laat staan dat het publiek het weet. Ik kom ook vaak genoeg tegen dat mijn naam staat onder iets wat ik helemaal niet geschreven heb. Zoals van die begrafeniswebsites waar je stemmige teksten vandaan kunt halen zoals ‘Afscheid’ van Ivo de Wijs. Prachtige tekst. Alleen, heel jammer, deze tekst is van Coot van Doesburgh. Als ik zoiets tref dan mail ik nog wel eens. De reacties die je dán krijgt - (schreeuwend) ‘Zeg, we zitten hier met een sterfgeval en u komt hier een beetje over een tekst ouwehoeren.’ Er valt níét doorheen te bijten. Dus heb ik geleerd om eerst te beginnen met: ‘Met alle begrip voor het verlies dat u getroffen heeft, ik mail misschien op een moeilijk moment, maar zou u misschien wat kleine correcties kunnen doorvoeren?’ Als je probeert dingen recht te zetten krijg je tamelijk krankzinnige mailwisselingen.”
Heeft het ouder worden invloed op uw teksten?
“Als je jong bent, ben je lolliger. Je gaat nog niet gebukt onder het bestaan. Bovendien kom je naarmate je ouder wordt allemaal mensen tegen waar je eigenlijk een beetje tegen bent. Ik heb handen geschud met het hele koningshuis. Dat had ik in m’n jeugd niet kunnen denken: die ordinaire mensen, weg ermee. Een echte cabaretier gaat in z’n eentje tegen de wereld in. Er moet een zekere afstand zijn tussen de man die het leven hekelt en het leven zelf. In de oertijd van mijn cabaret was het: wij tegen de wereld. Wij weten wel wat leuk is en wat er moet gebeuren. Maar ja, iemand die je de hand geschud hebt, daar kun je niet meer lelijk over doen.”
Gaat een tekstdichter ooit met pensioen?
“Dat was ik wel van plan. Toen ik 65 werd, dacht ik: het is wel mooi geweest. Ik heb toen een tijdje niet geschreven. Tot de interne gekte het weer overnam. Nee, echt met pensioen ga ik niet en ik vind dat ook niet erg eigenlijk. Het dwingende is ervan af. Ik ben wat slomer geworden, nog niet aan de rollator, maar wel wat langzamer.”
Welk inzicht heeft u opgedaan en kunt u de jonge AKF’ers meegeven?
“De tekstdichter is altijd de oorsprong, de kiem, het ei, de oerknal. Daarna komt de componist, de uitvoerder, de choreograaf, de regisseur, de filmmaker. Maar in feite zijn we allemaal slippendragers. En wie is wiens slippendrager? Zij dragen de slippen van de man die met het idee gekomen is, die het op papier heeft gezet: de tekstdichter is numero uno. En als de hemel bestaat en God zit daar dan zegt hij tegen de tekstdichter: kom jij maar even hier naast mij zitten.”