Volg BlogSpot:
< VORIG BLOG VOLGEND BLOG >
Naar de index van alle blogs >
Er waren wel veel vrouwen actief in het culturele leven. Zowel op het gebied van verzamelen van kunst, als het steunen van eigentijdse kunstenaars en werken met museale collecties. Vaak werkten vrouwen als vrijwilliger in musea, maar verrichtten zij de werkzaamheden van een conservator. Vrouwen die kunst verzamelden moesten meestal aankopen doen onder de naam van hun man.
In 2021 startten de UvA, het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Rijksmuseum en Stedelijk Museum een project om meer onderzoek te doen naar de rol van vrouwen in de kunstwereld onder de titel ‘De andere helft’.
Op de speciale website kun je meer lezen over dit project en de voortgang van het onderzoek. Je ziet dan dat vrouwen veel hebben betekend de afgelopen 200 jaar.
Er is een aantal prominente vrouwen in de kunstwereld waar al veel onderzoek naar verricht is en die geenszins in de vergetelheid zijn geraakt, integendeel. Zij hebben een belangrijke rol ingenomen in de Nederlandse kunstwereld. In een tijd dat dat niet vanzelfsprekend was voor vrouwen. Over twee van deze vrouwen wil ik meer vertellen.
Zoals Helene Kröller-Müller, die in 1938 één van de eerste musea voor moderne kunst oprichtte. En wat niet iedereen weet, ze brengt een grote verzameling Van Gogh’s bij elkaar, waardoor het Kröller-Müller Museum de twee na grootste van Gogh verzameling bezit, naast het Van Gogh Museum in Amsterdam. Dit had echter ook anders kunnen lopen. Voor hetzelfde geld was er geen Van Gogh Museum in Amsterdam geweest. Hier vertel ik meer over verderop.
Helene groeit op in Duitsland. Haar vader is oprichter van de succesvolle W.H. Müller & Co, handelsonderneming in ijzer en staal. In 1888 trouwt Helene met de Nederlander Anton Kröller, die in het bedrijf van haar vader werkt en het al gauw van haar vader zal overnemen.
De eerste zaadjes voor de kunstverzameling worden geplant als Helene samen met haar dochter kunstbeschouwingslessen bij de kunstpedagoog H.P. Bremmer gaat volgen. Hij laat haar kennismaken met moderne kunst en op zijn advies start ze zelf met het verzamelen van moderne kunst. In 1907 wordt Bremmer zelfs haar persoonlijk adviseur om haar ‘behulpzaam te zijn bij het vormen eener kunstcollectie’. Een belangrijke aankoop doet ze in 1908 wanneer ze haar eerste Van Gogh koopt met de titel ‘Bosrand’ en ‘Vier uitgebloeide zonnebloemen’. Van Gogh is in die tijd nog niet zo bekend, maar Bremmer is zelf een liefhebber van zijn werk. Een jaar later volgen 'De Zaaier' (naar Millet) en 'Mand met citroenen en fles'.
Het mooie is dat het persoonlijk archief van Helene ook bewaard is gebleven en dat ze veel brieven schreef. Over dit werk schrijft ze: ‘Als ik de citroenen van Van Gogh wil begrijpen, leg ik er in mijn verbeelding altijd een paar citroenen naast – zoo als ik ze zie dan voel ik het hemelsbreede verschil’.
In 1911 moet ze een zware operatie ondergaan. Ze besluit dat als ze het overleeft, ze voor haar verzameling een museumhuis wil bouwen dat ze wil nalaten aan het Nederlandse volk. Misschien opmerkelijk aangezien ze ook vier kinderen had waaraan ze haar kunstcollectie had kunnen nalaten. Maar Helene had voor ogen om de collectie openbaar te maken.
De verzameling groeit explosief. In enkele jaren verzamelt ze een recordaantal Van Goghs en daarmee legt ze de basis voor haar ‘Museum Kröller’, op dat moment nog in het centrum van Den Haag. Zo verandert ook haar verzamelbeleid, eerst koopt ze meer vanuit persoonlijke smaak, maar omdat ze nu een museum wil oprichten verandert dat. Het moet een verzameling zijn ‘tot nut en genot der gemeenschap’. Een verzameling die een overzicht geeft ‘van de ontwikkeling der moderne kunst vanaf het positieve Realisme van omstreeks 1860, tot de kunst van heden, over het Impressionisme, Pointillisme en Cubisme heen’.
Helene koopt niet alleen in Nederland kunst maar gaat samen met Bremmer op reis en koopt ook op veilingen en in galeries in het buitenland. In 1912 besteedt ze maar liefst ruim 280.000 gulden aan kunstwerken. Ze verwerft in Parijs 15 schilderijen van Van Gogh en 2 havengezichten van Georges Seurat en Paul Signac. Uit brieven van Sam van Deventer blijkt dat Helene vaak vanuit haar eigen naam handelde op veilingen en weloverwogen een koel hoofd behield.
Voor de heer Kröller gold dat niet, hij was te haastig en emotioneel. Helene wil haar museum op de Veluwe laten bouwen. Ze vraagt H.P. Berlage (architect ondermeer bekend van de Beurs van Berlage in Amsterdam) en na zijn vertrek de nieuwe architect Henry van de Velde om ontwerpen te maken voor een heel groot museum.
Dat vind ik persoonlijk het fascinerende aan Helene. Ze wil het groots aanpakken. Als je de tekeningen ziet kun je niet anders dan onder de indruk zijn van haar visie en lef om zo’n groot en indrukwekkend gebouw te willen neerzetten.
In 1918 presenteert Berlage zijn schetsen voor een gigantisch gebouw met woon- en tentoonstellingsruimtes. De centrale hal zou meer dan twaalf meter hoog worden met een kristalvormig plafond van gekleurd glas. Er is een zitkamer voor mijnheer en één voor mevrouw, een eetkamer en een woonkamer, allemaal door een enkele deur verbonden met de grote hal en de Van Goghzaal. Het ontwerp wordt niet gerealiseerd. Berlage beëindigt zijn contract en is de bemoeienis zat. Hij wordt opgevolgd door Henry van de Velde. Er wordt in 1921 gestart met de bouw van het ‘Groote Museum’. Maar door financiële problemen bij het bedrijf dat in korte tijd hoge schulden opbouwt, moet Anton noodgedwongen de bouw van het museum stilleggen. Ook kan er een tijdlang geen kunst worden aangekocht. Er ligt nog steeds een aantal gezaagde blokken Maulbronner zandsteen op de plek waar het museum had moeten verrijzen.
Dit weerhoudt Helene niet om haar collectie te exposeren in hun huis in Den Haag. Ze maakt een catalogus van haar verzamelde schilderijen en geeft regelmatig lezingen. Daarnaast laat ze haar geliefde Van Gogh collectie zelfs reizen en geeft ze de schilderijen in bruikleen, zodat mensen van over de hele wereld van de schilderijen kunnen genieten. In 1927 is een grote overzichtstentoonstelling in Bazel, Bern en Brussel. Vanaf augustus 1928 reist de tentoonstelling, uitgebreid met 400 werken van andere kunstenaars uit Helenes collectie, door naar Düsseldorf, Karlsrühe, Berlijn en Hamburg. In 1930 geeft ze haar Van Gogh’s in bruikleen voor een grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam en een aantal jaren later in 1935-36 reist de collectie door Amerika en wordt ondermeer geëxposeerd in het Museum of Modern Art (MOMA).
Helaas gaat het met de firma van haar echtgenoot Anton wederom niet goed. Het echtpaar is bang dat schuldeisers beslag zullen leggen op de collectie. Om die reden willen zij de collectie onderbrengen in een stichting die in 1928 wordt opgericht. Helene weet de regering te overtuigen om de bouw van het ‘groote museum’ te financieren en in ruil schenkt ze haar bezit aan de Nederlandse Staat. Maar een nieuw kabinet denkt er anders over en het rijk zal slechts 10.000 gulden bijdragen aan de exploitatie van het museum. Het plan voor de bouw van ‘het groote museum’ valt in duigen.
De Nederlandse Staat gaat in 1937 wel akkoord met de bouw van een kleiner museum dat ook ontworpen is door Henry van de Velde. Het wordt bekostigd door een schenking van een zakenrelatie. Maar de arbeiders worden ter beschikking gesteld door de minister, hij eist echter wel dat het gebouw eigendom wordt van de Staat, net als de collectie.
Na al die jaren wordt er dan eindelijk een museum gebouwd. De gezondheid van Helene gaat achteruit, ze is inmiddels 69 jaar oud. Vanuit een rolstoel voert ze de leiding bij de inrichting van het museum. De centrale omgang is bestemd voor de Van Gogh schilderijen en de kabinetten daar voor en erachter worden gevuld met kunstwerken van stromingen van voor en na Vincent van Gogh. Het museum krijgt een huiselijke sfeer net als de exposities die ze voorheen in haar woonhuis organiseerde. Zo staan er in de zalen ook meubels en beelden, vitrinekasten en liggen er Perzische tapijten. Het geheel krijgt een huiselijke en chique uitstraling. Ze heeft een assistent, Willy Auping, die de rol van conservator op zich neemt.
Op 13 juli 1938 wordt het museum officieel geopend en is Helene de eerste directeur. Vanwege haar gezondheid kan Helene niet zelf de openingstoespraak geven, haar man Anton spreekt namens haar. Helaas kan Bremmer niet aanwezig zijn, ook vanwege gezondheidsredenen. Wel waren er veel Nederlandse kunstenaars aanwezig.
Jammer genoeg heeft Helene maar kort kunnen genieten van haar levenswerk en haar grote droom om een museum te bouwen. Ze stierf op 14 december 1939. Ze ligt begraven bij de Franse berg niet ver van het museum. Wel kon ze voldaan terugzien op een bijzondere collectie met 90 schilderijen van Van Gogh en circa 170 tekeningen van vele andere wereldberoemde schilders, van Picasso tot Mondriaan. En was ze in de wetenschap dat vele generaties na haar van de prachtige schilderijen, beelden en toegepaste kunst zouden kunnen genieten.