Je moet van kleinkunst geen grote kunst maken - interview

Mike Boddé - pianist, muzikant en voormalig cabaretier

29-05-2024
Cabaretier en musicus Mike Boddé vindt dat cabaret moet ‘rammelen’. “Als het decor te groots, het pak te mooi en de stem té fantastisch is, koop ik geen kaartje.” Mike Boddé gaf jong cabarettalent een Keep an Eye masterclass liedjes schrijven in aanloop naar de finale van de AKF Sonneveldprijs. Die prijs wordt jaarlijks uitgereikt tijdens het Amsterdams Kleinkunst festival.

Volg het Kleinkunst Festival:
< TERUG   VERDER >
Naar alle berichten >


Naar alle interviews >

De halve-finalisten van de AKF Sonneveldprijs krijgen een uitgebreid Keep an Eye Masterclass pakket aangeboden. Met een eigen coach die helpt bij het versterken van de voorstelling en met workshops van bekende professionals. Mike Boddé begeleidde de zes halve-finalisten bij het schrijven van een liedtekst.

Knettergekke humoristen vinden toch wel andere manieren

Op muzikaal gebied was er nogal een verschil tussen de jonge kleinkunstenaars. Er zaten hele goede tussen, maar eentje had nog nooit een lied geschreven en kon ook niet zingen. Die kreeg trouwens wel de meeste lachers op z’n hand.
“Van mij hoeven mensen niet te kunnen zingen. Dat interesseert me eigenlijk geen reet. Als het maar leuk is om naar te kijken.”

Ja?
‘Ja, tuurlijk. Er zijn wereldsterren geweest die ook niet konden zingen. Mensen met van die scheurstemmen, weet je wel. Ian Dury kon nauwelijks zingen. Lou Reed kon hélémaal niet zingen. Johnny Rotten ook niet. Maar dat zijn wel hele grote sterren geworden want ze vertelden een mooi verhaal.”

Is dat hun aantrekkingskracht: een goed verhaal kunnen vertellen?
“Ik weet niet of dat voor iedereen geldt, maar dat is wel de aantrekkingskracht voor mij.”

En een goed theaterlied, waar moet dat aan voldoen?
“Ik vind dat cabaret altijd een beetje lullig moet zijn. Denk aan Brigitte Kaandorp met haar ukelele. Dat heeft bijna iets sukkeligs en daardoor wordt het heel erg geestig. Als een show té gelikt en gestileerd is, dan vind ik er niet zo veel aan. Dat is geen kleinkunst maar grote kunst en dat heeft een pretentie die ik echt niet trek. Cabaret moet een beetje rammelen. Als het decor te groots, het pak te mooi en de stem té fantastisch is, koop ik geen kaartje. Maar goed, dat is mijn particuliere mening, hè. Er zijn mensen die dat wel mooi vinden.”

 Vond het he-le-maal niks wat ik vertelde

Dat is ook het leuke van kleinkunstenaars die net komen kijken – ze zoeken nog naar vorm en richting, het is superspannend hoe het valt bij publiek.
“Nou, daar zeg je me wat. Het waren ook zulke leuke mensen. Zo verschillend. Eén jongen vond het he-le-maal niks wat ik vertelde. Dat is prima, dat is z’n goed recht. Maar er waren ook een paar die juist alles wilden weten.”

Word je, na dertig jaar in het vak, nog wel eens verrast?
“Een enkele keer wel. Even denken… de laatste waar ik door verrast was, was Paulien Cornelisse. Héél eigenzinnig. Niet per se de hele tijd hilarisch. Maar wel een heel mooi verhaal. Met een heel klein lief decortje met een tentje en een lampje.”

Maar vaker weet je dus al min of meer wat te verwachten?
“Heel vaak weet ik al: oh ja, we krijgen nu eerst één of twee actuele grappen die-ie niet zelf verzonnen heeft. Dan krijgen we een zoet, meeslepend liedje om te laten zien dat-ie ook nog gevoelig is. Dan komen de verschillen tussen man en vrouw. Ik kan het helemaal uittekenen. Het klinkt misschien arrogant, maar ja als je dertig jaar voorstellingen gezien hebt, dan zie je op een gegeven moment patronen.”

Dan voel ik me echt eenzaam

Loop je dan weg?
“Ik ben wel eens weggelopen. Als ik iets helemaal niet leuk vind en er zitten vijfhonderd man om je heen te schateren van het lachen, dan voel ik me echt eenzaam. Ik vind veel cabaret tegenwoordig ook best wel braaf.”

Echt?
“Ja joh. Iedereen is braver geworden in de maatschappij. Als ik nu een liedje zing over een vrouw die ik vervelend vind. Die vrouw bestaat niet hè, ik speel een typetje, dan krijg ik onmiddellijk uit de zaal: ‘Kan het wat vrouwvriendelijker?!’ Dan denk ik: dit is een verzonnen vrouw. En ál was het een echte vrouw – ik mag best één vrouw heel onaardig vinden. Maar mensen betrekken alles op zichzelf en de groep.”

Is dat de doodsteek voor cabaret, braafheid? 
“Dat denk ik ook weer niet. Ik denk trouwens dat zo krampachtig als het nu is, het niet zal blijven. Knettergekke humoristen vinden toch wel andere manieren om te beledigen. Zo is cabaret ook ooit begonnen: in een café in Parijs klom iemand op de biljarttafel en die ging mensen op een hele grappige manier uitschelden. Daar kwamen steeds meer mensen naar kijken. Daarom refereer ik ook aan dat ‘knullige’. Het was echt een uit eenvoudige mensen ontstane kunstvorm die zo simpel was als maar kon: op het biljart staan en schreeuwen en dan iedereen aan het lachen maken. Heel basaal.”

Je zegt graag verwarring te willen zaaien in de zaal. 
“Ja, daar hou ik van. Theo Maassen kan opkomen met een boodschappentas om die vervolgens rustig uit te pakken op het podium. Hij kán dat.”

Het hoogst haalbare voor een cabaretier is een avondvullende show neerzetten. Maar dan moet je toch echt wel iets te vertellen hebben? 
“Er moet in ieder geval een laag onder het verhaal zitten dat je vertelt. Dat je aan het einde denkt: aha, dit gaat over vriendschap of bijvoorbeeld over vaarwel zeggen aan je jeugd. Je moet ook niet heel erg willen uitleggen. Het werkt altijd beter als je het laat zien.”

Je moet meters maken om te ontdekken

Kun jij talent eruit pikken? 
“Nee. Mijn ervaring is dat er niets over te zeggen is. Je hebt van die exceptionele talenten. Die kom je een heel enkele keer tegen. Maar ik heb de gekste dingen gezien. Dat ik van iemand dacht: wat moet jij nou op het Conservatorium, dat wordt helemaal niks. Dat is nu een van de beste saxofonisten van Nederland.”

Wie? 
“Tom Beek.”

Heeft zo iemand dan opeens het licht gezien? 
“Ja. En gewoon 10.000 vlieguren maken. Ik moest dat ook. Toen ik samen met Thomas van Luyn ons eerste programma maakte hadden wij géén idee wat we aan het doen waren. Echt geen flauwe notie. Pas veel later ontdekten wij wat we wilden vertellen. Namelijk dat eigenlijk alles bij ons ging over een zekere contactgestoordheid. Je moet meters maken om dat te ontdekken. Wisten wij veel toen we 19 waren.”

Als je de speellijst ziet van sommige artiesten. Die staan avond aan avond op het podium alsof ze het verhaal voor de eerste keer vertellen. Hóé doe je dat?
“Ik kan dat ook niet en doe het ook niet meer. Ik heb het wel geprobeerd maar ik was er niet toe in staat. Ik ben gewoon uitgeput na twee voorstellingen. Ik stop er best veel energie in en dan moet je ook nog twee uur naar Stadskanaal rijden.”

Optreden kun je ook niet op de handrem doen. Zo van, laat ik me een beetje inhouden, want morgen moet ik weer.
“Je moet het enigszins ontspannen proberen te doen maar je moet er wel vol voor gaan. Mijn vrouw heeft véél meer voorstellingen gedaan dan ik. Ze speelde soms acht keer per week. Dan moet je een enorme speeldiscipline hebben – ik moet er niet aan denken. Verschrikkelijk.”

Kennelijk is de beloning groot.
“En de onzekerheid van de artiesten ook. Die zoeken natuurlijk bevestiging. Hoe beter je in je vel zit, hoe minder graag je het podium op wil. Kijk, de eerste keer dat je het podium opstapt, en iedereen begint te klappen en te lachen, dat geeft zo’n enorme kick. Dat wil je dan weer. Maar op een gegeven moment ga je ontdekken dat applaus en een lach niet zo veel betekenis hebben.”

Applaus is geen liefde

Waarom niet? 
“Omdat je het persoonlijk neemt, maar het is niet persoonlijk. Ze klappen voor een personage dat op het podium staat. Ze klappen niet voor jouw persoonlijkheid. Applaus is geen liefde, in het begin heb ik het daar wel mee verward.”

Veel cabaretiers staan bekend als gemankeerd. 
“Ik denk dat veel mensen die op het podium staan in hun jeugd of puberteit beschadigd zijn. Niet genoeg liefde hebben gehad. Gepest zijn of zich onzeker voelen. Of altijd het gevoel hebben er niet bij te horen. Op het podium zoeken ze compensatie. Zal niet voor iedereen gelden. Maar er staan best veel zonderlinge en beschadigde types op het podium.” 

Dus we hoeven het artiestenbestaan niet te romantiseren? 
“Zeker niet. Bovendien: Nederlandse theaters zijn aan de voorkant voor de gasten heel mooi en leuk. Aan de achterkant is het vaak een tbs-kliniek. Superongezellig. Totaal niet inspirerend. Niet verzorgd. Er zijn uitzonderingen. Chassé in Breda is hartstikke leuk. En zo zijn er nog een paar. Maar er zijn er bij zeg, nou nou nou.”

Dus aan de voorkant pracht en praal en achter de schermen maakt het niet uit. Dat zegt wel iets over onze cultuur toch? 
“In het algemeen hebben Nederlanders niet veel respect voor artiesten. Er is wel wat bewondering maar dat is wat anders dan respect. Ik vind het verbijsterend hoe slecht er wordt omgegaan met musici. Ook als je kijkt wat mensen verdienen in het Concertgebouworkest, dat is belachelijk. Daar zit dus een zaal vol hoogopgeleide Amsterdam-Zuid mensen met heel veel geld te kijken naar een orkest dat heel armoedig betaald wordt. Ik vind dat een grof schandaal.”

Ik ben wel eens in opstand gekomen

Wordt er in andere landen beter met artiesten omgegaan? 
“Een vriend van mij had in Frankrijk een tournee gedaan. Hij zei dat ze voor het optreden altijd eerst met de mensen van het theater gingen eten.”

Krijg je in Nederland geen maaltijd voor de show? 
“Nee. Soms moet je zelfs nog voor de koffie betalen. Het is buitengewoon droevig. Ik ben wel eens in opstand gekomen. Een theater in Venlo. Ik kwam binnen en er was niemand. De kleedkamer was nog vies van degene die daarvoor gezeten had. Er hingen geen lampen. En nog wat dingen. Toen heb ik een woedende brief geschreven. Het grappige was: laatst was ik er weer en toen kreeg ik koffie met vlaai én een maaltijd.”

Over liedjes gesproken. Iedereen houdt van de muziek waarmee die is opgegroeid. Voor nieuwe muziek moeten mensen vaak meer moeite doen om dat te waarderen.
“Klopt. Wij waren vroeger bezig met mooie harmonieën, melodieën, tegenmelodieën. Op dat gebied wordt de muziek steeds simpeler. Nu zit de ‘slimheid’ in andere dingen. Op het gebied van ritme en klankkleur wordt het gigantisch complex. Ik kan 250 apparaten opnoemen waarmee je de klankkleur kunt beïnvloeden die je vroeger niet had. Ringmodulators, bit crushers, phasers, harmonizers, tremolo’s, ensemble choruses, compressors en limiters. Ik kan ein-de-loos doorgaan. Muziek verandert gewoon. Vroeger nam je pianomuziek op. Klaar. Beetje galm erop. Verder liet je het instrument zijn wat het was. Nu zijn we al die klankkleuren van die instrumenten naar eigen zinnen aan het verbouwen. Ik vind dat fascinerend. Heel leuk.”

Er gaat vast nog meer veranderen… 
“Over vijftig jaar spelen ze in het Concertgebouw niet meer op een Steinway maar op een hele geavanceerde synthesizer. Kijk, die pianotonen hebben allerlei boventonen. Je hoort niet één noot, je hoort talloze noten. Computers zijn nog niet krachtig genoeg om dat hele spectrum van al die boventonen per toets weer te geven en alle combinaties van elke toets met een andere toets. Dat kunnen we nog niet, maar dat gaat wel komen. Dan zeg je gewoon: ik wil rechtsboven klank van de piano van Horowitz en links wil ik een Bechstein vleugel. Dan ga je spelen en dat klinkt als een klok.”

Heb je nog een advies voor de nieuwe generatie kleinkunstenaars? 
“Neem niks van iemand aan. Zeker van mij niet. Echt helemaal je eigen ding doen. En als mensen zeggen: nee, dat is niet goed, dan moet je het misschien juist doen. Dit is een universeel advies.”