Over BRUUT! en de Spa blauw jazzgeneratie - interview

Maarten Hogenhuis, saxofonist en artistiek leider Nederlands Jeugd Jazz Orkest

27-12-2021
Alleskunner Maarten Hogenhuis behoort tot de jonge, grote spelers in de Nederlandse jazzscene. Hij is pas 35, heeft al drie cd’s op zijn naam staan en is nu voor twee jaar artistiek leider van het NJJO. Terugkijkend begon het allemaal met het winnen van de Keep an Eye International Jazz Award.

Volg de Jazz Award: 
< TERUG   VERDER>
NAAR ALLE BERICHTEN > 


Naar alle interviews >

Als je staat te lachebekken en de muziek is super serieus, dat is ook een beetje weird

Je bent voor twee jaar de artistiek leider van het Nationaal Jeugd Jazz Orkest (NJJO). Wat had jij graag gehoord toen je de leeftijd van deze studenten had?
“Dit is echt de crème de la crème van de jonge jazzmuzikanten in Nederland – ze zijn allemaal zo goed, echt niet normaal. Ze zitten nu in een cruciale fase van hun ontwikkeling. Begin twintig ontdek je wat je wilt. Dus een van de eerste vragen die ik ze stelde was: waar luisterde je naar toen je tien was? Op die leeftijd ben je nog onbevangen en vaak eerlijker over je muzieksmaak. Later, als je aan het Conservatorium studeert, zijn er allemaal invloeden van buitenaf. Mensen die zeggen: ‘Híér moet je naar luisteren. Of: Kén je dat niet.’ Dat kan best wel remmend werken.”

Waar luisterde jij naar toen je tien was?
“Michael Jackson. Ik hoef het niet eens meer op te zetten om het te horen. Later ook Candy Dulfer en zelfs een tijdje Metal. Het repertoire wat ik met ze ga spelen is jazz, maar bij vlagen ook écht geen jazzmuziek - rock, afrobeat, funk. Ik hoop dat ze aan het einde van deze periode een stukje dichter bij hun muzikale identiteit zijn gekomen. Dat ze, als ze later een plaat maken, denken: ja, dit vind ik tof en daar kom ik voor uit. Zonder te veel na te denken over wat collega’s, pers of wie dan ook ervan vinden. Breng die muziek eerst maar uit, daarna zie je wel.”

Was jij je op het Conservatorium bezig met wat anderen vonden of dachten?
“Ik kom uit Leeuwarden waar ik zo’n beetje de enige saxofonist van mijn leeftijd was. Dan ben je al gauw ‘dat talent’. Toen ik ging studeren in Amsterdam was ik één van de vele saxofonisten. Jazzmuziek had ik niet van huis uit meegekregen, dus ik was onder de indruk van studiegenoten die al veel over de theorie wisten. Dat was best wel intimiderend.”

Wat was de omslag? Wanneer ontdekte je wat je zelf wilde?
“Ik wilde eigenlijk alleen maar spelen, spelen, spelen. Het Conservatorium voelde als een verplichting - als ik ’s avonds maar weer kon optreden. Eigenlijk had ik toen even een stap terug moeten zetten om me af te vragen: wat kan ik eigenlijk uit die school halen? In het derde jaar vielen een hoop kwartjes op hun plek. Ik ging toen naar Philadelphia in de VS. Daar kende ik niemand, er was geen afleiding. Ik had alleen een oefenhok. Ik had tijd om te reflecteren op wat leraren al die tijd hadden gezegd. Eenmaal terug, zei mijn vriendin Mylène (inmiddels zijn vrouw): ‘Moet je geen master gaan doen, nu weet je wat je wilt vragen.' Dat was een heel goed idee. Ik stond veel meer open voor school. Langzaam werd duidelijk waar ik naartoe wilde als muzikant. En toen kwam de Keep an Eye International Jazz Award.”

Kwamen de prijzen op het goede moment?

Je won in de categorie ‘Beste Solist’ en ‘Beste band’. Kwamen de prijzen op het goede moment? 
“Dat was echt een kick-off van mijn carrière. 2013 was een belangrijk jaar. Met het Maarten Hogenhuis trio (Joan Terol Amigó en Thomas Rolff) wonnen we van een school in New York waar echt alleen maar waanzinnig goede muzikanten vandaan komen. In het juryrapport stond dat ze twijfelden tussen een ambachtelijke manier van jazz spelen en muziek waar ze door geraakt werden. Die tweede opmerking ging over mij en dat was het grootste compliment dat ik kon krijgen.”

En toen kwamen er nog meer prijzen. 
“Dan sta je opeens in de picture. Ik wilde eigenlijk nooit met wedstrijden meedoen want ik vond het doodeng, maar Mylène heeft me altijd achter de broek gezeten. Toegegeven: die prijzen hebben wel het begin van m’n carrière gefinancierd. Platen maken is niet goedkoop, maar je vestigt er wel een naam mee. Dus zonder die prijzen waren die cd’s er misschien nooit gekomen of had het veel langer geduurd. Dan had ik misschien net m’n eerste debuutalbum uitgebracht.”

Je hebt een druk speelschema. Iedere keer spat de energie en het plezier er weer vanaf. Hoe doe je dat, avond na avond het podium? 
“Ik kan me niet herinneren dat ik ooit met tegenzin naar een optreden ben gegaan. Het is zo tof om te doen. Ook omdat ik in veel verschillende projecten zit – de muziek is heel uiteenlopend. Dat houdt het spannend en fris. Ik speel veel met BRUUT!. Wij kennen elkaar al 12 jaar en hebben aan één blik genoeg. We hebben echt heel veel lol als we samen spelen. Maar het past ook niet bij alle soorten muziek. Als je staat te lachebekken en de muziek is super serieus, dat is ook een beetje weird.”

Wat echt, écht, écht niet tof is 

Zit er nooit een mindere avond tussen? 
“Vroeger kon ik nog wel eens het gevoel hebben dat ik niet zo lekker had gespeeld. Als er dan iemand uit het publiek naar me toe kwam die zei: ‘Het was helemaal te gek’ had ik de neiging om te zeggen: ‘Oh ja, ik vond het echt superslecht gaan.’ Wat echt, écht, écht niet tof is voor iemand die enthousiast naar je toekomt. Dat heb ik snel afgeleerd.”

BRUUT! en al die jazzmuzikanten van jouw generatie staan bekend als nette jongens. Geen drank, drugs en verschillende vrouwen.
“Haha, ja de generatie boven ons noemt ons de Spa blauw generatie. Zij hadden een heel ander leven toen. Saxofonist Benjamin Herman en die gasten van zijn generatie en ouder waren soms een maand on the road en dan ging er eerder een pilsje in. Ja, we zijn nu heel saai.”

En je moet natuurlijk de volgende dag weer studeren. Moet je daar geen enorme discipline voor hebben? 
“Ja én nee. Vanaf m’n zesde ben ik vrijwel iedere dag met muziek bezig geweest. Gitaar, piano, saxofoon, componeren, al een beetje produceren. Als ik geen muziek aan het maken was, was ik het aan het luisteren. Maar ik heb nooit in m’n leven acht uur achter elkaar gestudeerd. Vier uur is ook al lang. In mijn hoofd oefen ik wel altijd toonladders, harmonieën of stukken. Daar heb je de saxofoon niet altijd bij nodig. En een geluk waar ik toevallig mee geboren ben is dat ik bladmuziek vaak maar twee keer hoef te lezen en dan zit het er al in. Dat scheelt veel tijd.”

Het klinkt alsof het je allemaal heel gemakkelijk afgaat. 
“De eerste tien jaar heb ik wel echt gestudeerd. Dus of het me is komen aanwaaien of dat er toen gewoon een hele goede basis is gelegd, dat vraag ik me weleens af.”

Talent alleen is vaak niet genoeg, welke eigenschap heeft je het verst gebracht?
“Ik denk een gezonde nieuwsgierigheid naar nieuwe muziek en naar nieuwe uitdagingen. Zo speel ik nu ook gitaar en over een tijdje ga ik bas spelen. Om zo mezelf steeds opnieuw uit te blijven vinden. Als je steeds hetzelfde blijft doen kan ik me voorstellen dat het publiek op een bepaald moment denkt: nu weten we het wel. Daar probeer ik waakzaam voor te zijn.”

Krijg je misschien zestien maten om iets neer te zetten

Jouw kracht is dat je je niet laat vastpinnen in het hokje van uitsluitend jazz. 
“Ik zit nu in een hele interessante tijd. De grens tussen pop en jazz begint voor mij steeds meer te vervagen. Ik vraag me zelfs af of ik diep van binnen misschien wel meer pop dan jazz ben. Ik speel nu gitaar en saxofoon bij Stan Vreeken en saxofoon bij Thomas Azier. Dat zijn echte popartiesten. Dan krijgt de saxofoon een andere rol dan in de jazz. In de pop speel je to the point – krijg je misschien zestien maten om iets neer te zetten waar de jazz rustig een half uur de tijd voor neemt.”

Wat denk jij, is de jazz voor een kleine schare liefhebbers bestemd? 
“Ik heb ook een tijd gedacht: jazz? Ben ik daar wel voor in de wieg gelegd? Door Benjamin Herman ben ik er anders naar gaan kijken. Hé, dat is te gek, dacht ik. Dit is precies wat ik wil. Hij is een kameleon, staat zo open voor muzieksoorten. Bij jazz denken veel mensen op een of andere manier dat er kennis voor nodig is om ernaar te kunnen luisteren. Dan zeggen ze: ik heb geen verstand van jazzmuziek, maar dat ene liedje vind ik wel goed. Dat hoor je over pop nooit iemand zeggen.”

Denk je dat de NJJO leden jou, net als jij vroeger Benjamin, ook als voorbeeld zien?
“Dat is niet te vergelijken. Benjamin heeft echt een voorbeeldfunctie. Ik had posters van hem op m’n kamer toen ik 18 was. Hij is een rockster in onze wereld.”

Soms is het echt een wedstrijdje verplassen

Benjamin zegt ook: je kan fantastisch spelen, maar uiteindelijk gaat het om het communiceren met je publiek. 
“Dat is in woorden misschien een beetje moeilijk uit te leggen, maar het heeft ermee te maken dat je je emotie niet moet uitschakelen als je speelt. Want dat is wel een kwaaltje in de jazzwereld: dat het allemaal superknap is, maar soms totaal niet binnenkomt. Soms is het echt een wedstrijdje verplassen. Dat imponeren gaat volgens mij een beetje voorbij aan waar muziek eigenlijk voor is. Muziek is een communicatiemiddel en niet om indruk te maken op andere muzikanten.”

Je krijgt veel lovende recensies voor je optredens en cd’s. Hoe belangrijk is dat? Of is het gewoon mooi meegenomen? 
“In het begin vond ik die recensies heel belangrijk. Inmiddels kan ik er wel afstand van nemen. Want ja, het is maar één iemand en die moet maar net van je muziek houden. Ik vind het belangrijker wat ik zelf en het publiek ervan vindt dan wat iemand erover schrijft.”

Heb jij ontdekt welke adviezen je ter harte moet nemen? Wat geef je de jongste generatie mee? 
“Spits altijd je oren als iemand zegt: dit is te gek, hier moet je naar luisteren. En als iemand zegt: dit moet je echt niet luisteren, dán moet je er ook naar luisteren. Dat vond ik lastig in het begin. Vooral als je hoort dat je iets niét moet doen kun je maar beter een beetje huiverig zijn. Het is maar een mening.”